vrijdag 1 juli 2011

De groene waterstippelkorst als metafoor

Miereneuken met korstmossen


























Natuurvorsers (heerlijk woord, overigens) zijn toch wel een apart slag mensen. Ze zijn te verdelen in drie soorten: de genieters, de generalisten en de miereneukers. De genieters vinden zo veel leuk en interessant in de natuur dat ze van alles een beetje weten, maar van niets veel. Het gaat ze vooral om voortzetting van hun onverzadigbare natuurinteresse uit hun jeugd. Een heel dankbaar publiek bij excursies, want altijd bereid om de ogen voor iets nieuws te openen. De generalisten delen die brede interesse, maar duiken er dieper in, en weten onwaarschijnlijk veel kennis op te doen op veel gebieden. De miereneukers vinden dat maar verspilling van tijd en herseninspanning en concentreren zich extreem op maar een, enkel, klein studiegebied: spinnen, pissebedden, het liefdesleven van de gorilla, of... korstmossen.

Ik vrees dat ik tot de laatste groep behoor. Mijn hoofd kan geen aandacht vasthouden als de input te veel in het rond zwabbert, dus ik pin hem liever vast op petieterigheden. Zoals de Groene Waterstippelkorst: Verrucaria hydrela. Of nee, hij heet sinds kort Verrucaria denudata. Zo'n naamsverandering is al iets wat de genieters tot wanhoop drijft, maar het laat mij koud. Het is op zich een korstmos van niets: een flinterdun, heldergroen korstje met zwarte puntjes. Toen ik net met korstmossen begon en op het schitterende landgoed Staverden op de Veluwe liep, wist ik dat dit kleinood ooit was gevonden: op de stenen in het beekje bij het kasteel. En daar vond ik hem ook terug, en dat gaf mijn lichenenpassie een flinke spurt.

Laatst liep ik op de Diemerzeedijk, en daar glom mij iets fel groens tegemoet tussen de basaltblokken. In de vochtige schaduw groeide daar ook de Waterstippelkorst, en ik herkende hem meteen. Zoiets geeft de miereneuker-natuurvorser een heel goed gevoel. Ik heb nog wat sporen uit zijn perithecien geschraapt (hier wordt het al technisch, daar houden mierenneukers van), om onder de microscoop te controleren of het echt de Groene Waterstippelkorst betrof. Dat bleek zo te zijn: dubbele voldoening. De vondst is genoteerd, en de komende generaties zullen nu kunnen lezen dat eens, in 2011, een mierenneuker Verrucaria denudata op de Diemerzeedijk heeft gevonden.

In 2056 loopt een jonge natuurvorser over dezelfde dijk, en verrek, daar vindt hij de Waterstippelkorst terug. Hij denkt misschien heel even terug aan degene die hem ruim 40 jaar eerder daar heeft ontdekt. Zou hij hetzelfde hebben gevoeld? Miereneukers zijn eigenlijk heel sentimentele types: ze vorsen tot in het oneindige, voor henzelf maar ook om hun naam tot in de eeuwigheid te laten weerklinken in de hoofden van volgende generaties mierenneukers.

En de Groene Waterstippelkorst zelf, is die nu zo bijzonder? Ja, maar dat vinden alleen mierenneukers.

vrijdag 2 oktober 2009

Extreem zonnetje op glas




Korstmossen zijn alleen al intrigerend door het schijnbare gemak waarmee ze de meest extreme milieus weten te koloniseren. Bomen, stenen en kale grond vormen de belangrijkste substraten waarop lichenen zich vestigen, maar eigenlijk is er vrijwel niets op aarde wat van hen gevrijwaard blijft. Ook alles wat de mens schept, vormt voor korstmossen een potentieel substraat. Oude schoenen of een bij een militaire oefening achtergelaten legerhemd op de hei. Een autowrak op een erf of een kinderzitje van een reeds lang niet meer bereden fiets in hartje Amsterdam. De koperen letters op een grafsteen of zwaar vervuilde metaalslakken op een fabrieksterrein. Vroeger zelfs menselijke schedels die rondslingerden op oude begraafplaatsen... Plastic, leer, ijzer, touw, en glas. Zoals dit prachtige Zonnetjesschildmos (Xanthoparmelia mougeotii) op een scherf van een groen bierflesje. Een bezoeker bij een stuwmeer in de Franse Languedoc gooide zijn bierflesje achteloos weg in de hei, niet wetende dat het jaren later de natuur toch ten goede zou komen. Xanthoparmelia is een liefhebber van droge en warme omstandigheden, en op zo'n glasscherf is het natuurlijk vaak bijzonder droog en heet. Het zonnetje (het is niet meer dan een centimeter in doorsnee) zit als met superlijm vastgehecht op het glas. Dankzij het doorzichtige glas kan nu ook eens de onderzijde van een korstmos goed bekeken worden. Dan zie je dat de talloze rhizinen, minieme wortelachtige organen (zichtbaar als de zwarte punten) dit korstmos aan het gladde glas plakken. Bovendien schijnen bepaalde chemische stoffen in een korstmos een heel dun laagje van het substraat te kunnen oplossen, zodat het zich daarin kan verankeren. Bij steen kan ik me dat wel voorstellen, maar bij glas? In ieder geval mag dit Zonnetjesschildmos een wonder van aanpassingsvermogen heten. En hoe weet het zich op zo'n superglad oppervlak vast te klampen. De foto laat twee verspreidingsmethoden van deze soort zien: de lichte bolletjes zijn soralen, orgaantjes die soredien produceren. Soredien bevatten zowel de schimmel als de alg van de soort, en regen en wind kunnen deze makkelijk naar een andere plek doen verhuizen. De scherf is na een tijdje natuurlijk vies geworden en er zijn vast ook algen op gekomen. Genoeg om zulke soredien houvast te bieden. Het linkerexemplaar heeft hier ook apothecien, weer andere organen die alleen sporen vormen. Deze twee zonnetjes kunnen zich dus op twee manieren naar andere scherven of stenen in de buurt vermeerderen. Apothecien zie je bij Xanthoparmelia mougeotii overigens zelden, dus blijkbaar hebben ze het hier wel naar hun zin, op dit in de zomer bloedhete glas. Deze soort schijnt zelfs een specifieke voorkeur te hebben voor glas. Geen aanbeveling om uw bierflesjes voortaan in de hei te deponeren, maar menselijk afval kan dus z'n nut hebben. Een troostende gedachte.

donderdag 17 september 2009

Leven als licheen in Frankrijk




Drie weken in Frankrijk... Voor elke natuurliefhebber is dat intens genieten, en zeker ook voor een aankomend lichenoloog. In Nederland zeldzame soorten vind je er op bijna elke boom en vooral de omvang van de korstmossen verbaast. Zo zijn de eikenmossen (Evernia's), takmossen (Ramalina's) en Pseudevernia's er om te smullen zo groot en gezond. Op bijna altijd vochtige plekken, zoals op de top van heuvels, vind je in bossen plekken waar de bomen er met al die struikjes korstmos eruitzien als een lekker volbehangen kerstboom. Ons gewone schildmos, Parmelia sulcata, zie je opvallend genoeg niet zo veel als bij ons, maar zijn bij ons zeer zeldzame broertje Moerasschildmos (Parmelia submontana) des te meer. Die hangt in lange lappen van stammen en takken, waartussen de paarsgrijze plukken van het Purper Geweimos (Pseudevernia furfuracea) mooi staan te wezen. Erg opvallend was dat in het middengebergte van de Languedoc de bij ons alom aanwezige dooiermossen (Xanthoria) eigenlijk behoorlijk zeldzaam waren. Ik zag ze eigenlijk alleen maar op en rond stallen en bemeste akkers. Waar ammoniaktoevoer ontbreekt gedijt Xanthoria duidelijk niet. Als de ammoniakbelasting in ons land ooit verdwijnt, ziet het er zeer waarschijnlijk ook somber uit voor die dooiermossen. Zoiets is al eens eerder gebeurd met de Zwavelvreter (Lecanora conizaeoides), een schotelkorst op bomen die zo ongevoelig was voor vervuiling door zwaveldioxide dat hij in de jaren '60 en '70 enorm toenam en in vervuilde gebieden vaak extreem dominant. Met de enorme afname van de SO2-vervuiling is die Zwavelvreter weer teruggedrongen tot zijn oorspronkelijke habitat: coniferen en bewerkt hout (paaltjes, hekken). Een soort met dergelijke extreme eisen kan in razend tempo een groot gebied veroveren als de omstandigheden opeens samenvallen met die eisen. En dus even snel weer verdwijnen. Er zijn echter ook heel wat soorten die net zulke extreme eisen stellen, maar zich maar heel moeilijk of niet kunnen uitbreiden buiten hun leefgebied (omdat ze bijvoorbeeld geen sporen maken). Die zijn gedoemd in hun kleine gebiedjes te blijven en daar eenmaal verdwenen, is het heel moeilijk voor ze om terug te keren als de omstandigheden voor hen weer verbeterd zijn. Zo'n drama heeft zich in Nederland afgespeeld met de baardmossen (Usnea) op de Veluwe. De ammoniak heeft ze daar grotendeels uitgeroeid, en ze komen er nu niet of nauwelijks terug. De sterkere soorten baardmos weten zich wel weer uit te breiden, tot in de steden toe, maar het blijven wat armetierige exemplaren. In de Franse Languedoc trof ik die baardmossen overigens ook niet veel aan, en daar had ik stilletjes wel op gehoopt. Gelukkig stond er veel ander moois tegenover. Op zo'n rijk bekorstmoste heuveltop heb ik een kwartiertje op een boomtak gezeten. Gewoon even stil zijn en niets denken, alleen maar luisteren en kijken. Even leven als licheen in Frankrijk.

dinsdag 9 juni 2009

Bommelbossen


Arthonia
cinnabarina



Beukenwrat

(Thelotrema lepadinum)






Graphis scripta




IN HET DONKERE BOMEN BOS

''Het Donkere Bomen Bos wordt door de bewoners van Rommeldam maar zelden betreden. De stammen staan er dicht op elkander, zodat de zon er nooit op de grond schijnt en in de dichte bladermassa's die de bodem bedekken, ritselt en frutselt allerlei eng gedierte.''



(Marten Toonder, De gezichtenhandel)




In de nooit vervelende Ollie B. Bommelverhalen van Marten Toonder speelt de natuur vaak een grote rol. De bossen in zijn avonturen zijn altijd van die eeuwenoude wouden met grote eiken en beuken die het liefst tegen de schemering omineuze schaduwen werpen over de onvoorzichtige reizigers die zich ertussen wagen. Zo'n bos is het grote Foret de Boulogne in het noordwesten van Frankrijk, waar ik een maand geleden de zeer rijke korstmossenvegetatie van zo'n woud mocht bewonderen. Dit is een voorbeeld van een 'oud' bos, een bosgebied dat al vele, vele eeuwen bestaat. De bomen zijn er niet allemaal stokoud en de mens heeft er wel degelijk zijn helpende of slopende hand in gestoken, maar het komt toch het dichtst bij wat een oerbos is. En deze oude bossen zijn erg belangrijk voor veel bijzondere korstmossoorten die alleen maar in dit soort bossen willen groeien. Op oude woudreuzen, maar ook op jonge bomen, als die maar in hetzelfde bos staan. Zich verspreiden buiten die bossen doen ze niet of nauwelijks. Waarschijnlijk is het heel specifieke klimaat in zo'n open bos met weinig ondergroei (beschut en vochtig) een allesbepalende factor voor die soorten.

Nederland heeft die oude bossen ook, en zelfs grote oppervlakten ervan, en dan vooral op de Veluwe. Deze 'malebossen' zijn eiken- of beukenwouden die meteen al van de meeste Nederlandse bossen verschillen omdat ze zo open zijn, met grote stammen die bijzonder schilderachtig verspreid staan tussen voornamelijk mossen en hoge varens. Daar groeien de vele soorten schriftmossen het liefst, korstmossen met apothecien (vruchtlichamen) die sterk lijken op menselijk gekrabbel met een pen. In het Elspeeter Bos vond ik op veel plekken de prachtige Graphis scripta, het Gewoon schriftmos, en ook nog een heel zeldzaam ding: de Grote runenkorst (Phaeographis inusta). Het meest tot de verbeelding spreekt echter de Beukenwrat (Thelotrema lepadinum), waarvan de apothecien in dikke wratten zijn verzonken. Het lijken sprekend zeepokken, een gek gezicht op een Veluwse beuk. In Frankrijk trof ik op zo'n eerbiedwaardige beuk een korstmos aan met felrode apothecien, ook geen alledaags gezicht. Deze Arthonia cinnabarina is in ons land helaas uitgestorven. Dat lot heeft ook heel wat baardmossen (Usnea) getroffen, die vroeger de kronen van die grote bomen sierden. Ze zijn het slachtoffer geworden van een van de grootste natuurverwoesters die je je maar kunt indenken: de grootschalige landbouw en veeteelt die nog steeds roofbouw pleegt op grote delen van ons land en zijn giftige ammoniak over de natuur uitspuwt. In heel wat verhalen van Marten Toonder wordt het Donkere Bomen Bos op soortgelijke wijze verwoest door menselijke onverlaten. Het loopt dan uiteindelijk altijd weer goed af, en die hoop is er in het echte leven gelukkig ook. De ammoniakvervuiling is sterk teruggedrongen, maar het is maar de vraag of de baardmossen ooit weer terugkeren. Oude bossoorten zijn eenmaal verdwenen vaak ook voorgoed weg. 'Red het regenwoud' hoor je regelmatig op televisie. Red eerst eens je eigen bossen, zou ik dan willen zeggen.

vrijdag 15 mei 2009

Dodenakkers (2)


Het verloop van de tijd vervat in een compositie met Aspicilia calcarea (wit) en Verrucaria nigrescens (zwart). De Aspicilia moet al zijn ontstaan voor de grafsteen zich spleet, en groeit nu in twee aparte helften rustig verder. Intussen heeft zich vetkruid in de spleet genesteld, als om het beeld van eeuwig doorlopende tijd duidelijk te maken.
Te bewonderen op de Oude R.K. Begraafplaats naast station Bussum-Zuid.

woensdag 22 april 2009

Wat doet u daar?


Staar met een loepje naar de stam van een boom, of ga gehurkt met je neus op een dijk zitten, en het zal niet lang duren of een voorbijganger zal stoppen om te vragen: Wat doet u daar? In Amsterdam is de vraag overigens meestal wat directer: Mag die boom blijven staan? Of: Gaat u over de bomen? Men meent dan dat ik als gemeentelijk opzichter naar akelige schimmels speur die het lot van een eeuwenoude iep zullen beslechten. Behalve bezorgde, of geinteresseerde burgers, is er bij elke inventarisatieronde ook altijd wel een voorbijganger die in mij een deelgenoot in zijn of haar verwarde geestelijke toestand meent te zien. Deze druipen vaak snel af als blijkt dat mijn hersenen nog wel in gezonde toestand verkeren. De eerste politieagenten die argwanend informeren naar mijn handelingen, kon ik onlangs ook al noteren. Een loep is natuurlijk een hoogst verdacht voorwerp om bij zich te dragen, zullen we maar denken. Al deze grappige en merkwaardige ontmoetingen hebben in ieder geval zeker een veertigtal mensen voor het eerst van hun leven met de neus op het voor hen onbekende bestaan van korstmossen gedrukt. Misschien moet ik de komende maanden ook maar eens joggers, wielrenners, nordic walkers, golfers en skaters aanhouden met de vraag 'Wat doet u daar?', want ik heb me altijd al afgevraagd waar die mensen nu precies mee bezig zijn.


Maar wat is nu het goede antwoord op die vraag als hij aan een korstmossofiel wordt gesteld? 'Ik kijk naar korstmossen', zeg ik vaak wat kortaf, maar dat dekt de lading natuurlijk helemaal niet. Ik doe veel meer. Ik bekijk ze aandachtig, analyseer ze, breng ze op naam, breng ze in verband met omgeving en buur-korstmossen, bewonder, fotografeer ze, en probeer ze een vakje te geven in mijn al wat overvolle korstmossen-kabinet in mijn hoofd. En daar zitten sinds kort twee fraaie en interessante soorten bij, met de welluidende namen Trompettakmos en Zwarte grafkorst. De eerste trompetterde met zijn witte apothecien zeer rijkelijk op een bomenrij in een sportpark in Dronten. Langsfietsende moeders met luidruchtig kroost maakten de toch al zonnige dag nog vrolijker, en die bomen waren een soort bankettafel vol lekkere lichenen. Te lekker, want er zaten zo veel zeldzame gevallen op dat het vermoeden bestaat dat we hier met import-bomen te maken hebben. Exoten, dus, uit Frankrijk of zo. Het is een mysterie dat ik hier binnenkort hoop op te lossen. Een heel andere sfeer hing op de rooms-katholieke begraafplaats in Bussum, waar op het oude gedeelte reusachtige, donkere grafzerken bedekt waren met de wat sinistere Zwarte grafkorst. Donkere korsten met een merkwaardige, blauwe rand, met een eigenaardige voorkeur voor dit soort grafmonumenten. Een plek waar zelden iemand komt, met vergeten graven vol vergeten mensen, louter overgebleven als passend decorstuk in een vochtig mossenpark. Waar zich voor het eerst in misschien wel vijftig jaar iemand over een graf boog, waar de letters zich bijna met de steen versmolten hadden en de Zwarte grafkorst een nog zwartere sluier over definitief verleden trok. Geen plek voor vrolijke snuiters als het Trompettakmos. De evolutie heeft een knap staaltje werk geleverd door een bijpassend korstmos voor sombere graven te vormen.

vrijdag 6 maart 2009

Waarom zeldzaam zeldzaam leuk is


Vogelaars kunnen half krankzinnig worden als ergens in Nederland een heel zeldzame vogel is 'gespot'. Ze verlaten dan halsoverkop hun werk, rijden 200 kilometer in de mist om ergens in een zompig weiland op Texel te speuren naar de eerste Dwerggors in jaren. Terwijl je op de goede plek (dus in het buitenland) over die Dwerggorzen kunt struikelen. Maar ik begrijp het wel. Zeldzaam is voor veel natuurliefhebbers zeldzaam leuk. Het is weer een leuke, adrenaline-opwekkende verandering in de wat monotone huismus-goudvink-grutto-merel-lijst van alledag. Bij korstmossen is dat niet anders. Lichenologen zijn echter zwaar in het voordeel, want zij hoeven hun werk of huis en haard niet meteen te verlaten om een zeldzaamheid te scoren: die blijft er namelijk gewoon lekker zitten na z'n ontdekking. Zo wist ik dat bij een excursie over de westelijke dijk van de Noordoostpolder heel wat zeldzaamheden te verwachten waren, waaronder een voor Nederland heel zeldzaam gevalletje: Lecanora cenisea, de Kwartsschotelkorst. Pas enige tijd geleden ontdekt en tot nu toe alleen op die winderige, eindeloze dijk gesignaleerd. We vonden de Kwartsschotelkorst terug, en hij was daar niet eens zo zeldzaam. Waarom alleen op die verlaten plek en niet op de honderden kilometers dijk in de omtrek? Een intrigerend raadsel. Misschien is dit zijn geboorteplek in Nederland, klaar om zich duizendvoudig over de rest van het natte Hollandse dijksteen te verspreiden. We zagen Lecanora cenisea, we bogen ons op onze knieen over hem heen en legde hem fotografisch vast. Hij is best mooi, alhoewel niet spectaculair. En toch word ik er een beetje warm van. Zeldzaam, namelijk.